Europese richtlijn liften basis voor Nederlandse wet

De Nederlandse overheid heeft ervoor gekozen waar mogelijk Europese veiligheidseisen in de Nederlandse wet te implementeren. De Europese eisen voor liften zijn vastgelegd in de Richtlijn liften.

RICHTLIJN LIFTEN – EEN ALGEMENE UITLEG

De Richtlijn liften 95/16/EG, of Liftenrichtlijn, is van toepassing op vast opgestelde liften in gebouwen en bouwwerken en op veiligheidscomponenten en geeft de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffende het ontwerp, bouw en certificatie van nieuw in de handel te brengen liften en veiligheidscomponenten. Met betrekking tot de Richtlijn liften biedt Liftinstituut 3 soorten keuringen aan.

In Nederland is de richtlijn opgenomen in het Warenwetbesluit liften. De ingangsdatum van de Richtlijn liften en van het Besluit liften is 1 juli 1997. Inmiddels is actualisatie van de Richtlijn liften aangekondigd. De nieuwe Richtlijn liften 2014/33/EU is gepubliceerd en treedt in werking op 20 april 2016. Er is geen sprake van een overgangstermijn.

De Richtlijn liften verstaat onder ‘lift’: een werktuig dat bepaalde stopplaatsen van gebouwen en bouwwerken bedient, met behulp van een kooi die langs vaste, ten opzichte van het horizontale vlak meer dan 15 graden hellende leiders beweegt, en die bestemd is voor vervoer van

  • personen,
  • personen en goederen,
  • uitsluitend goederen indien de kooi betreedbaar is, d.w.z. dat een persoon er zonder moeite kan binnen gaan, en uitgerust is met bedieningsorganen die in de kooi of binnen het bereik van een zich daarin bevindende persoon gesitueerd zijn.
    Liften die een volstrekt vaste baan in de ruimte volgen, al bewegen zij niet langs leiders, vallen ook onder de toepassing van de richtlijn liften (bijvoorbeeld door schaarconstructie geleide liften).

UITZONDERINGEN

De volgende typen liften worden uitgezonderd van het toepassingsgebied van de richtlijn:

  • kabelinstallaties voor personenvervoer,
  • liften voor militaire doeleinden of het handhaven van de orde,
  • mijnliften,
  • toneelliften,
  • liften die in vervoermiddelen zijn ingebouwd,
  • liften die met een machine zijn verbonden en uitsluitend bestemd zijn om de toegang tot de werkplek mogelijk te maken,
  • tandradbanen,
  • bouwliften.

DOELSTELLINGEN RICHTLIJN

Nationale regelgeving op het gebied van liftveiligheid van de lidstaten van de Europese Unie is vervangen door de Europese Richtlijn Liften. De Richtlijn is gebaseerd op twee belangrijke doelstellingen:

  • Het wegnemen van handelsbelemmeringen: liften en veiligheidscomponenten die worden geproduceerd in overeenstemming met de Richtlijn Liften mogen binnen de gehele EU vrij worden verhandeld.
  • Het verhogen van de gebruiksveiligheid: de Richtlijn Liften stelt hoge eisen daar waar het gaat om het waarborgen van veiligheid en gezondheid.

Binnen dit kader schept de Richtlijn een grotere ontwerpvrijheid voor fabrikanten. Het kiezen van alternatieven ten opzichte van de in de geharmoniseerde Europese normen aangegeven mogelijkheden is nu mogelijk. De gekozen alternatieven moeten zodanig zijn dat hiermee wordt voldaan aan de in de Richtlijn vastgelegde fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen. Het voldoen aan deze fundamentele veiligheidseisen moet in dat geval met een risicobeoordeling worden aangetoond.

Voor het in de handel brengen van liften en veiligheidscomponenten kan de fabrikant kiezen uit meerdere zogenaamde overeenstemmingsprocedures. Door het volgen van één van deze overeenstemmingsprocedures moet de fabrikant vaststellen of het product aan de eisen uit de richtlijn voldoet.

Afhankelijk van de gekozen overeenstemmingsprocedure worden de hierbij noodzakelijke werkzaamheden door de fabrikant en/of door een aangewezen keurende instantie (Notified Body) verricht. Kiest de fabrikant ervoor deze werkzaamheden zelf te verrichten, dan moet hij werken met een door een Notified Body gecertificeerd kwaliteitsborgingssysteem. De eisen die de Richtlijn stelt moeten hierin verwerkt zijn.

De fabrikant kiest zelf de overeenstemmingsprocedure die het beste bij hem past.

CERTIFICERING VAN DE LIFTINSTALLATIE IN HET KADER VAN DE RICHTLIJN LIFTEN

De liftinstallatie moet in zijn geheel beschreven worden volgens de regels van de richtlijn. Hierin worden o.a. alle gebruikte veiligheidscomponenten vastgelegd.

De installateur van een lift heeft de keuze uit vijf certificatie-mogelijkheden:

  • Indien de lift is ontworpen in overeenstemming met een lift die een EG-typeonderzoek (module B) heeft ondergaan, wordt voor de bouw, de installatie en de keuring één van de volgende procedures toegepast:
    – de eindcontrole door een aangemelde instantie, of
    – het kwaliteitsborgingssysteem voor de produktcontrole (module E), waarbij een aangemelde instantie het kwaliteitssysteem certificeert en toeziet op de instandhouding daarvan, of
    – het kwaliteitsborgingssysteem voor de produktiecontrole (module D), waarbij een aangemelde instantie het kwaliteitssysteem certificeert en toeziet op de instandhouding daarvan.
  • Idem als mogelijkheid 1, doch de lift is ontworpen in overeenstemming met een modellift die een EG-typeonderzoek (module B) heeft ondergaan.
    Idem als mogelijkheid 1, doch de lift is ontworpen in overeenstemming met een lift waarvoor een systeem van volledige kwaliteitsborging (module H) is gehanteerd, aangevuld met controle van het ontwerp van de lift, wanneer dit niet geheel voldoet aan de geharmoniseerde normen. Een aangemelde instantie controleert het ontwerp, certificeert het kwaliteitssysteem en ziet toe op de instandhouding daarvan.
  • Eenheidskeuring van de lift (module G) door een aangemelde instantie.
  • Toepassen van een systeem van volledige kwaliteitsborging (module H), aangevuld met controle van het ontwerp van de lift, wanneer dit niet geheel voldoet aan de geharmoniseerde normen. Een aangemelde instantie controleert het ontwerp, certificeert het kwaliteitssysteem en ziet toe op de instandhouding daarvan.

De installateur moet voor elke lift, die conform één van bovenstaande mogelijkheden is gecertificeerd en waarvan is geconstateerd dat deze aan de richtlijn voldoet, een verklaring van overeenstemming opstellen en de CE-markering op de lift aan brengen.

AANGEMELDE INSTANTIES

De Minister van SZW wijst instanties (Notified Bodies, zoals Liftinstituut) aan, verlangt daarbij als aanwijscriterium o.a. erkenning door de Raad voor Accreditatie (RvA) en toetst zonodig of voldoende specifieke deskundigheid op het gebied van liften aanwezig is bij kandidaat-instanties. SZW ziet vervolgens toe op de aangemelde instanties en maakt daarbij gebruik van de toezichtresultaten van de RvA.

KANTTEKENING T.A.V. MODULES

De genoemde modules zijn modules van het Modulebesluit 93/465/EEG. In de Liftenrichtlijn zijn de modules uitgewerkt en op onderdelen, zoals vereiste deskundigheid van de aangemelde instanties, controle van het ontwerp en de omvang het toezicht nader ingevuld.

KANTTEKENING T.A.V. MODELLIFTEN

Een modellift is een representatieve lift waarvan het technisch dossier laat zien hoe de fundamentele veiligheidseisen in acht worden genomen voor liften die van de modellift zijn afgeleid. Toegestane variaties tussen de modellift en de daarvan afgeleide liften (met de maximum- en minimumwaarden) moeten in het technisch dossier van de modellift zijn aangegeven.

KANTTEKENING T.A.V. GEHARMONISEERDE NORMEN

Geharmoniseerde normen zijn in opdracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen opgestelde Europese Normen, waarvan de referenties in het Publikatieblad van de Europese gemeenschappen bekend zijn gemaakt.
Dit zijn de Europese normen EN 8-1 en 2,  3e druk 1998, die onlangs ook in het Nederlands zijn verschenen.

RELATIE MET HET BOUWBESLUIT

In het Bouwbesluit, een besluit waarvan de meeste bepalingen niet gebaseerd zijn op een Europese richtlijn, is een aantal specificaties m.b.t. later in te bouwen liften opgenomen. In de Liftenrichtlijn is in artikel 2 bepaald, dat Lid-Staten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat degene die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van het gebouw of het bouwwerk en de installateur van de lift elkaar in kennis stellen van de nodige gegevens en passende maatregelen treffen ten einde de goede werking en het veilig gebruik van de lift te waarborgen.

In het Bouwbesluit zijn geen certificatieprocedures voor de constructeur voorgeschreven. Artikel 2 is bedoeld om problemen te vermijden bij de toepassing van de diverse certificatie-mogelijkheden.

TE CERTIFICEREN VEILIGHEIDSCOMPONENTEN IN HET KADER VAN DE RICHTLIJN LIFTEN

De volgende veiligheidscomponenten moeten in het kader van de Richtlijn Liften worden gecertificeerd:

  • Op- en neerwaarts werkende vangen
  • Snelheidsbegrenzers
  • Leidingbreukbeveiligingen
  • Buffers
  • Grendels
  • Printen

De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde heeft voor veiligheidscomponenten de keuze uit drie certificatie-mogelijkheden:

  • EG-typeonderzoek van de veiligheidscomponent (module B) gevolgd door produktcontroles (module C) door een aangemelde instantie (Notified Body).
  • EG-typeonderzoek van de veiligheidscomponent (module B) door een aangemelde instantie en het toepassen van een kwaliteitsborgingssysteem voor de produktcontrole (module E), waarbij een aangemelde instantie het kwaliteitssysteem certificeert en toeziet op de instandhouding.
  • Toepassen van een systeem van volledige kwaliteitsborging (module H), waarbij een aangemelde instantie het kwaliteitssysteem certificeert en toeziet op de instandhouding.

De fabrikant of zijn gemachtigde moet voor elk veiligheidscomponent, die conform één van bovenstaande mogelijkheden is gecertificeerd en waarvan is geconstateerd dat deze aan de richtlijn voldoet, een verklaring van overeenstemming opstellen en de CE-markering op de veiligheidscomponent aanbrengen.

VERSCHILLENDE SOORTEN KEURINGEN VOOR DE RICHTLIJN LIFTEN

Liftinstituut biedt de volgende keuringen aan m.b.t. de richtlijn:

  • Eindcontrole
  • Ingebruiknamekeuring
  • Periodieke keuring

De keuringstijden zijn gerelateerd aan de omvang van de installatie.

Bij de eindcontrole wordt de installatie getoetst aan de richtlijn, waar onder meer gecontroleerd wordt of de beschreven gecertificeerde componenten zijn toegepast en of niet wordt afgeweken van de (eventuele) modelomschrijving.

De eerste periodieke keuring vindt plaats 12 maanden na de ingebruiknamekeuring. Het afgegeven certificaat na goedkeuring is 18 maanden geldig, zodat vervolgens elke anderhalf jaar een nieuwe periodieke keuring zal moeten plaatsvinden.