Enige tijd geleden organiseerde Liftinstituut een serie workshops rond het thema duurzaam liftbeheer. Vragen als: ‘Waar staan we, als we het hebben over duurzame gebouwen en duurzame liften?’ en ‘Wat is een duurzaamveiligheidsbeleid?’ kwamen aan de orde.
Er werd heel veel informatie uitgewisseld en dat leverde ook pittige discussies op. Het waren dus echt workshops, waar de meeste deelnemers die kennis en ervaring rond het onderwerp hebben opgebouwd, die ook met elkaar deelden. Dat gold ook zeker voor Liftinstituut. Eén van de sprekers, inspecteur Bob Kolkman, legde uit waar bij liften en bij randvoorzieningen (zoals verwarming, ventilatie en verlichting) energie verbruikt wordt en waar besparingsmogelijkheden liggen. Alles gebaseerd op de vele metingen die Liftinstituut inmiddels heeft uitgevoerd. Daarbij werd ook duidelijk dat liftnormering optimalisatie van energieverbruik kan belemmeren. Al met al werd voor iedereen inzichtelijk waar we staan met elkaar op het gebied van duurzaamheid. Dat bleek ook uit de belangstelling voor de workshops. Voor eigenaren en beheerders heeft een duurzaam beleid niet de hoogste prioriteit. De liftindustrie en de liftadviseurs toonden zich echter erg betrokken. Iets wat ook zichtbaar was in de grote opkomst bij de voor hen bestemde workshops.
Focus op energiebesparing
Een aantal malen kwam de vraag naar voren waarom er zoveel nadruk ligt op energiebesparing. Natuurlijk veroorzaakt energieopwekking CO2-uitstoot en zijn hiervoor grondstoffen nodig die niet onuitputtelijk aanwezig zijn. Maar duurzaamheid in de liftenbranche is ook zodanig bouwen dat liften lang meegaan en onderhoudsarm zijn. Dit werd ook tijdens de presentaties onderbouwd met een voorbeeld. Hieruit bleek dat je een lift 23 dagen kunt laten rijden op de energie die verbruikt wordt voor het oplossen van een gemiddelde storing. En dat een lift die storingsvrij loopt al snel 20% duurzamer in de exploitatie is. Daartegenover werd duidelijk dat de meerkosten voor duurzaamheid bij liften met name door besparing op energiekosten terugverdiend moeten worden.
BREEAM-meetmethodiek duurzaamheid wint terrein
De via de Dutch Green Building Council (DGBC) geïntroduceerde duurzaamheidswaardering voor gebouwen ontwikkelt zich als landelijke standaard. Met name door het feit dat deze methodiek ook internationaal gehanteerd wordt. Maarten Dansen, projectmanager bij DGBC, legde in zijn presentatie uit dat BREEAM begint waar de wettelijke eisen (die ondermeer zijn vastgelegd in het Bouwbesluit) eindigen. “De eisen voor BREEAM-certificaten, van pass tot outstanding (1 t/m 5 sterren) kunnen wel worden aangescherpt door aanpassing van de regelgeving of de stand van de techniek. In de beginfase willen we de lat echter niet te hoog leggen”, stelde hij. DGBC heeft ook veel geïnvesteerd in kennisoverdracht, onder andere via haar projectenwebsites. Deze zijn bereikbaar via www.dgbc.nl. Dansen signaleerde wel een knelpunt: “Architecten hebben onvoldoende kennis van duurzame oplossingen en de markt kan de architecten moeilijk bereiken.”
BREEAM-punten voor liften
De aanwezigen vroegen zich af waarom van de 110 BREEAM-punten slechts twee voor liften waren ingeruimd. Naar voren kwam dat ook andere aspecten rond liften, zoals afval op de bouwplaats en de wijze van productie en installatie, in andere criteria naar voren komen. Indien echter blijkt dat correctie van de BREEAM-punten nodig is, kunnen partijen dit inbrengen in de DGBC-werkgroepen die de duurzaamheidcriteria formuleren. Is hier binnen deze werkgroepen consensus over, dan worden deze correcties ook doorgevoerd. Liften moeten in ieder geval ‘fit for purpose’ zijn, op basis van een optimaal vervoersplan. En het energieverbruik (voor ‘rijden’ en ‘stand-by’) mag niet te hoog zijn. Om het eerste BREEAM punt in de wacht te slepen, moet sprake zijn van energielabel C. Voor het tweede punt is minimaal energielabel B nodig en energieterugwinning.
Energiemeting
Het belang van energiemeting kwam duidelijk naar voren, althans als daar contractueel afspraken over zijn gemaakt. Ervaring leert dat alleen dán blijkt of de beloofde energieprestatie ook gerealiseerd wordt. In de praktijk blijkt dat met name het instellen van de geavanceerde componenten nog niet altijd beheerst wordt door de installateur. Ook werd aangegeven dat een Energie Prestatie Certificaat voor liften, zoals dat momenteel in Nederland door Liftinstituut wordt afgegeven op basis van de Duitse richtlijn VDI 4707-1, eigenlijk een beperkte geldigheidsduur moet hebben. Wie zegt immers dat na enkele jaren de omstandigheden, de instellingen en de staat van onderhoud nog steeds kloppen?
‘Stand-by’ regelingen levensduurbeperkend
Met name de adviesbureaus vroegen nadrukkelijk aandacht voor het feit dat het afschakelen van componenten en de verlichting van liften in een ‘stand-by’schakeling de levensduur ervan kan verminderen. Frequentieregelaars werden in dit kader met name genoemd. En ook het feit dat deze, uit kostenoverwegingen, niet meer overgedimensioneerd zijn. Niet alleen liftfabrikanten, maar ook verlichtingsleveranciers hebben wat hen betreft nog het nodige werk te verzetten. Zo is het welhaast ondoenlijk om een levensduurgarantie voor energiezuinige LED-verlichting te verkrijgen.
Roltrappen
In de praktijk blijkt dat het inschakelen van roltrappen alleen als er vervoersvraag is een grote besparing op energieverbruik kan opleveren. Wel werd daarbij de opmerking gemaakt dat stilstaande roltrappen harder slijten dan ‘draaiende’. Het toepassen van een vraag-afhankelijke snelheid levert dan winst op. Ook in dit kader kwam de betrouwbaarheid van frequentieregelaars aan de orde.
Levendige discussie
Aan het slot van de workshops werd levendig gediscussieerd. Eén van de zaken die daarbij aan de orde kwam, was dat de vraag naar duurzaamheid duidelijk toeneemt. Al zijn de budgetten hiervoor, ook bij de trendsetters, niet altijd aanwezig. Zo koopt de Rijksgebouwendienst duurzaam in, maar gaat men er wel een beetje vanuit dat hier geen extra geld voor nodig is. Een medewerker van een woningcorporatie verzuchtte: “Mijn budget voor de stichtingskosten van een woning is nu eigenlijk al ontoereikend.” Toch is iedereen ervan overtuigd dat duurzaamheid terrein zal winnen, als de economische tegenwind wat minder wordt.