Energiemeting liften op basis van de VDI 4704-1 onder de loep

De richtlijn VDI 4707-1 is in 2008 opgesteld door de Vereniging van Duitse Ingenieurs (VDI), met als doel een transparante methode te bieden om het energieverbruik van liften te meten en aantoonbaar te maken. Belangrijk is het om deze richtlijn niet te verwarren met de Europese richtlijnen, waarvan opvolging wettelijk verplicht is. De VDI-richtlijn geeft niet aan hoe een lift energiezuiniger gemaakt kan worden, maar ‘alleen’ op welke wijze gemeten en gerekend moet worden om te komen tot een energielabel. De metingen vinden plaats na installatie in het gebouw, omdat het energieverbruik mede-afhankelijk is van de bouwkundige omgeving en de wijze van installatie van de lift.

Praktijkervaringen

Mitsubishi Elevator Europe wilde praktijkervaring opdoen met de VDI 4707-1, en liet daarom een aantal liften ter lering doormeten volgens deze richtlijn. We vroegen Wim Offerhaus, code & standard-sectionmanager bij Mitsubishi Elevator Europe, of de VDI in haar opzet geslaagd is. Ook Willem Kasteleijn, productmanager Liften bij Liftinstituut, geeft zijn mening.

Voordelen

Om te beginnen, geeft Offerhaus kort de voordelen weer. “Dit document biedt liftenfabrikanten de mogelijkheid om het energieverbruik van hun product te kunnen toetsen aan een referentiekader. Er is eindelijk een document dat als uitgangspunt kan dienen voor het afgeven van een energielabel aan liften. Hierdoor krijgen de liftenindustrie en haar afnemers een impuls om op dit punt actief te worden. Ook is het goed dat de aard van het gebruik van de lift in de meetmethodiek voor het bepalen van het energielabel wordt meegenomen. Bij een lift die veel gebruikt wordt, is het energieverbruik bij stilstand minder belangrijk dan bij een lift die heel veel stilstaat.” Kasteleijn noemt nog een ander voordeel: “Het toepassen van de VDI 4707-1 helpt ook om inzichtelijker te maken wat het vervangen van bepaalde componenten van liften betekent voor het energieverbruik. De eerste metingen in dit kader zijn al verricht door Liftinstituut. Voor de leveranciers is dit interessant. Zij kunnen aantonen wat het resultaat is van een modernisering van een lift waar het gaat om energie besparing. Daarnaast biedt het eigenaren meer inzage in wat op dit gebied bereikt kan worden.’’

Gebruikscategorieën

De te meten liften zijn in de VDI 4707-1 onderverdeeld in verschillende gebruikscategorieën. Offerhaus licht toe: “Deze categorieën zijn vastgelegd in een tabel en zijn van invloed op het energielabel wat uit de bus komt. Een lift die veel stilstaat, valt onder een andere gebruikscategorie dan een lift die veel draait.’’ Kasteleijn vult aan: “Als je gaat meten in een nieuwbouwsituatie, is er nog geen informatie over het gebruik van de lift. Dan schatten we het gebruik in en bepalen zo de gebruikscategorie. Bij bestaande liften kun je op basis van een rittenteller het daadwerkelijk aantal ritten vaststellen en zo de gebruiksintensiteit afleiden en de gebruikscategorie bepalen.’’

Nadelen

Op de vraag of de VDI-richtlijn ook beperkingen of nadelen heeft, geeft Offerhaus aan: “Bij het meten van het gebruik tijdens het rijden wordt slechts één volledige cyclus als referentierit gemaakt. Daarin zit maar één stop, waarin de deuren openen en sluiten. Dit is niet reëel. Door een groter aantal stops (bijvoorbeeld één per drie stopplaatsen) in te bouwen, wordt meer gewicht gegeven aan het verbruik tijdens versnellen én tijdens de deurcyclus. Die energieposten hebben nu relatief weinig invloed op het resultaat. Bij een intensief gebruikte lift komt een wat minder goed functionerende deuraandrijving nu niet goed naar voren.’’ Ook vindt hij het een wat grove simplificatie van de werkelijkheid dat de gebruiksintensiteit in de tabel alleen wordt uitgedrukt in rij-uren. “Hier zou tenminste een correctiefactor voor de snel-heid overheen moeten. Een snellere lift vervoert in dezelfde tijd immers meer passagiers en komt dan volgens VDI automatisch op een hoger energieverbruik per jaar uit, terwijl dit niet terecht is. Het beste zou zijn om de gebruiksintensiteit uit te drukken in totaal afgelegde ge-bruikers-meters, zoals bijvoorbeeld bij het openbaar vervoer en wegverkeer gesproken wordt over reizigers-kilometers. Daarnaast laat het VDI-document hier en daar aan duidelijkheid wat te wensen over. Met name voor wat betreft de formules die gehanteerd moeten worden. Deze zijn niet op een heel inzichtelijke manier gepresenteerd.’’ Kasteleijn vindt dat dit inderdaad een punt is. “Het lijkt me zeker een zinvolle input om dit aan de VDI door te geven op het moment dat de norm weer moet worden aangepast. Voor ons als keuringsinstantie kunnen we hier weinig anders mee omgaan dan de VDI nu voorschrijft. Maar technisch gezien heeft Offerhaus volkomen gelijk.’’

Internationale norm

In ISO-verband wordt er al enige tijd gewerkt aan normering rond het meten van energieverbruik aan liften: de ISO 25745. Hierover zegt Offerhaus: “Er is een ISO-commissie bezig met het ontwikkelen van een eigen norm voor meting van energieverbruik. Maar men is er nog niet uit, want er zitten best veel haken en ogen aan. Het VDI-document bevat overigens niet alleen een meetmethode, maar ook een classificatiesysteem.” Hiermee is de VDI 4707-1 volgens hem ver vooruit op het document dat door ISO in samenwerking met CEN ontwikkeld wordt. “Er is nu wel een eerste deel opgesteld, dat alleen gericht is op meten. Maar voordat deel 2 (dat gaat over de classificatie) af is, moet er nog veel gebeuren. Eén stroming binnen de ISO is ervóór om alleen te meten op verbruik, net als in de VDI-norm. De andere richt zich meer op liftkenmerken of componentkeuzes. Mogelijk dat het eindresultaat een combinatie van beide wordt. De ambitie is hoog: men wil zoveel mogelijk aansluiten op de uitgangspunten die BREEAM en LEEDS hanteren voor energiezuinigheid en duurzaamheid. Welke kant het opgaat, is nog onzeker. Een combinatie van meetgegevens en liftfactoren zou mijns inziens het beste zijn.’’ Kasteleijn is hierin nog wat terughoudend. “Bij een meting van een geïnstalleerde lift komen ook de eigenschappen van de gekozen componenten in de meetresultaten naar boven. Classificatie is dan echt gebaseerd op de werkelijkheid.’’ Beiden verwachten dat ISO en CEN in ieder geval veel baat zullen hebben met de ervaringen die met het VDI document worden opgedaan. Voor de volledigheid voegt Offerhaus nog toe dat de ELA, de Europese branchevereniging voor liftenbedrijven, ook volop bezig is met het beperken van energieverbruik van liften. “Maar de ELA is geen directe partij bij het ISO-stuk, al nemen wel verschillende vertegenwoordigers van Europese liftenbedrijven aan de ISO-commissie deel.’’

Invloed op randvoorzieningen

Het kan ook zijn dat de lift zelf wel een gunstig energieverbruik heeft, maar dat het energieverbruik voor schachtventilatie of machinekamerverwarming dit weer negatief beïnvloedt. Kasteleijn geeft aan dat de VDI dit niet meeweegt bij de labeling van de lift, maar dat dit wel kenbaar moet worden gemaakt in de rapportage van de meting. “Buiten de standaard reeks van meetwaarden die je als keurende instantie opgeeft, moet je dus ook vermelden welke factoren nog meer invloed hebben op het energieverbruik. Waarschijnlijk is hiervoor gekozen omdat randvoorzieningen van de lift die van invloed zijn op energiegebruik reeds in een energiemeting van het gebouw meegenomen worden (bijvoorbeeld bij toepassing van de BREEAM-systematiek). En dan zou je bepaalde zaken dubbel meten. Toch heb ik er wel wat moeite mee dat het energieverbruik van randvoorzieningen die direct met de lift samenhangen, niet wordt meegerekend.’’ Offerhaus vindt dit echter wel terecht. “Dat zijn immers zaken waar de liftenleverancier weinig tot geen invloed op heeft. Wel is het een goede zaak dat dit soort factoren worden gerapporteerd.’’