Regels voor plaatsing nieuwe liften in bestaande gebouwen

Elke nieuw te plaatsen lift moet voldoen aan de Richtlijn liften 95/16/EG. Dat mag inmiddels wel algemeen bekend worden beschouwd. Maar hoe nu te handelen als een nieuwe lift geplaatst moet worden in een bestaand gebouw, waarbij het niet mogelijk is voldoende vrije ruimte te creëren boven de liftkooi en/of in de schachtput?

De essentiële eisen uit de Richtlijn liften schrijven voor dat in de uiterste standen van de kooi verpletteringsgevaar op het kooidak en in de put vermeden moet worden door voldoende vrije ruimte. Dat kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door het strikt volgen van de NEN-EN 81-1/-2-norm. Maar er kunnen situaties zijn, bijvoorbeeld bij nieuwe liften in bestaande gebouwen, waarbij gewoonweg niet voldaan kan worden aan deze eis. Met andere woorden: er is verpletteringsgevaar dat alleen vermeden kan worden met technische maatregelen. Wat dan?

OVERHEID LIDSTAAT BEPAALT

Deze situatie heeft de Richtlijn liften onderkend en de richtlijn biedt daarvoor dan ook een oplossing, in bijlage I par. 2.2. Maar die oplossing kan niet zonder meer toegepast worden. Dat is alleen mogelijk als de desbetreffende lidstaat het toestaat. Alléén de overheid van de lidstaat mag dus bepalen wanneer zo’n lift geplaatst wordt en wat de hierbij behorende aanvullende maatregelen dan zijn.

DE NEDERLANDSE SITUATIE

In Nederland bestaat al vele jaren een Beleidsregel. Deze wordt in de wet voluit aangehaald als: ‘Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 juli 2010, nr. G&VW/VW/2010/9012, tot vaststelling van een beleidsregel met betrekking tot artikel 5, tweede lid, van het Warenwetbesluit liften’. Deze Beleidsregel bepaalt hoe te handelen in een situatie waarin een nieuwe lift geplaatst wordt, terwijl er onvoldoende vrije ruimte in de schachtkop en/of in de schachtput aanwezig is en heeft alleen betrekking op nieuwe liften in bestaande gebouwen. Dat er niet beschreven wordt hoe te handelen bij nieuwe gebouwen betekent dat daar gewoon voldaan moet worden aan de essentiële eisen uit de Richtlijn liften.

BELEIDSREGEL AANGEPAST

In die Beleidsregel waren technische maatregelen beschreven om verpletteringsgevaar te voorkomen. Met de beschikbaarheid van de geharmoniseerde norm NEN-EN 81-21 zijn deze technische maatregelen uit de Beleidsregel verwijderd. Deze maatregelen worden nu immers ingevuld door de NEN-EN 81-21. Het toepassen van de NEN-EN 81-21 kan in Nederland alleen leiden tot een CE-gemarkeerde lift, die alleen in uitzonderlijke gevallen geplaatst kan worden, namelijk als vooraf ontheffing verleend is en de ontheffing deel uitmaakte van de overeenstemmingsprocedure, voorafgaand aan CE-markering. Natuurlijk blijven andere gelijkwaardige technische oplossingen mogelijk dan degene die in de NEN-EN 81-21 vermeld zijn, maar die moeten dan wél beoordeeld en gecertificeerd zijn door een notified body. Met andere woorden: met de komst van de NEN-EN 81-21 is er qua voorwaarden voor plaatsing van zulke liften niets veranderd. Deze mogen in Nederland alleen geplaatst worden in bestaande gebouwen als het redelijkerwijs niet anders mogelijk is. En er moet in deze gevallen nog steeds vooraf toestemming bij de Arbeidsinspectie gevraagd worden.

EN 81-21 TOEPASBAAR IN NIEUWE GEBOUWEN?

Het antwoord is: ‘nee!’ De Arbeidsinspectie heeft bij brief van 8 april 2011 op vragen van branchevereniging NLB (Nederlandse Lifttechnische Bedrijven) naar aanleiding van geconstateerde marktsituaties nogmaals helder gemaakt hoe omgegaan moet worden met de Beleidsregel. En deze is zoals hierboven verwoord. Zowel de vragen van de NLB als het antwoord van de Arbeidsinspectie zijn in de vergadering van 19 april jl. van het Centraal College van Deskundigen-Liften (vergadering nr. 54) behandeld.